Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (732) Q (29) R (440) S (1492) T (5969) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)
English Dutch Recording Learn
They were sleeping.

Ze waren aan het slapen.
They already got married.

Ze waren al getrouwd.
They were tired after all the dragging of luggage.

Ze waren moe na al het gezeul met de bagage.
They had gone out.

Ze waren uitgegaan.
They were mine.

Ze waren van mij.
They refuse to take a detour because it’s shorter.

Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.
They were treated with respect.

Ze werden respectvol bejegend.
They wanted me.

Ze wilden me.
They tell me that you’re absent-minded.

Ze zeggen me dat je verstrooid bent.
they see

ze zien
they watch quizzes on the telly

ze zien de televisiequiz
They were arrested for breach of professional secrecy.

Ze zijn aangehouden wegens schending van het beroepsgeheim.
They are all here.

Ze zijn allemaal hier.
They’re identical.

Ze zijn identiek.
They are not so good at their job.

Ze zijn niet zo goed in hun werk.
They plan to come around four o’clock.

Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
They are responsible for the operation of the farm.

Ze zijn verantwoordelijk voor de uitbating van de boerderij.
They’ve got lost.

Ze zijn verdwaald geraakt.
They’re going to give me an estimate.

Ze zullen me een schatting geven.
They won’t get far.

Ze zullen niet ver komen.
to say

zeggen
to sail

zeilen
thirty-six (36)

zesendertig
twenty-six (26)

zesentwintig
Take off your hat.

Zet je hoed af.
to make

zetten
to put

zetten
to brace yourself (part 1)

zetten
to brace yourself

zetten schrap
to whine

zeuren
to nag

zeuren
thirty-seven (37)

zevenendertig
twenty-seven (27)

zevenentwintig
to dress (oneself)

zich aankleden
to subscribe to

zich abonneren op
to interfere with

zich bemoeien met