Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1816) B (694) C (1170) D (815) E (502) F (659) G (404) H (998) I (1701) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (508) S (1688) T (6711) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
Tom snores pretty loudly. Tom snurkt behoorlijk hard.
Tom sneezed violently. Tom niesde heftig.
Tom snacks all day. Tom snoept de hele dag.
Tom smoked at least two packs of cigarettes. Tom rookte minstens twee pakjes sigaretten.
Tom showered and shaved. Tom douchte en schoor zich.
Tom showed up empty-handed. Tom kwam met lege handen opdagen.
Tom showed up at the party already drunk. Tom arriveerde dronken op het feest.
Tom should’ve protected Mary. Tom had Maria moeten beschermen.
Tom should cancel the meeting. Tom zou de bijeenkomst moeten afzeggen.
Tom seems young. Tom ziet er jong uit.
Tom seems to be drowning. Tom lijkt te verdrinken.
Tom seemed to want me to fail. Tom leek te willen dat ik zou falen.
Tom says Mary is drunk. Tom zegt dat Mary dronken is.
Tom says he can’t hear anything. Tom zegt dat hij niets kan horen.
Tom sat next to me. Tom zat naast me.
Tom said that the claim wasn’t true. Tom zei dat de bewering niet klopte.
Tom said that he didn’t think that Mary was hungry. Tom zei dat hij er niet aan gedacht had dat Maria honger had.
Tom said that all his friends were drunk. Tom zei dat al zijn vrienden dronken waren.
Tom said he wanted revenge. Tom zei dat hij wraak wilde.
Tom said he thought I was lazy. Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
Tom responded instantly. Tom heeft meteen geantwoord.
Tom remains suspicious. Tom blijft achterdochtig.
Tom reluctantly gave Mary what she asked for. Tom gaf Maria met tegenzin hetgeen waar ze om vroeg.
Tom refuses to eat or drink anything. Tom weigert te eten of drinken.
Tom put all his money in the safe. Tom deed al zijn geld in de kluis.
Tom played an old Irish song on his new French horn. Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.
Tom passed away three years ago. Tom is drie jaar geleden overleden.
Tom paid for all the pizzas. Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom ordered pizza. Tom bestelde pizza.
Tom ordered orange juice. Tom bestelde sinaasappelsap.
Tom ordered mineral water. Tom bestelde mineraalwater.
Tom ordered food. Tom bestelde eten.
Tom ordered coffee. Tom bestelde koffie.
Tom opened the safe. Tom opende de kluis.
Tom opened the drawer and looked inside. Tom opende de la en keek erin.
Tom opened the door and turned on the light. Tom opende de deur en deed het licht aan.