Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
seafood zeevruchten
seal (verb) sluit
seal (wax or other material used to authenticate a document) zegel
Seal the box with glue, and not with tape. Sluit de doos met lijm, niet met plakband.
seam naad
seamless naadloos
seamstress naaister
search (1st person singular) speur
search zoekopdracht
search engine zoekmachine
Search for a transaction below. Zoek hieronder een verrichting.
searched gezocht
searched zocht
searches opzoekingen
season seizoen
seat zetel
second seconde
second (ordinal) tweede
second-hand tweedehands
secondary middelbaar
secondary (long form) middelbare
secondary airports secondary airports
seconds seconden
secret (long form) geheime
secret geheim
secretary secretaresse
sector sector
secured beveiligd
secured (long form) beveiligde
security beveiliging
security guard bewakingsassistent
security guard bewakingsagent
see (plural) zien
see (imperative) zie
see (old form) ziens
see (1st person singular) zie