English-Dutch Dictionary - M

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5919) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
month	maand	Learn
Monday	maandag	Learn
Monday will be a changeable and turbulent day with showers.	Maandag wordt een wisselvallige en onstuimige dag met buien.	Learn
months	maanden	Learn
March	maart	Learn
measure (short form)	maat	Learn
measure	maatregel	Learn
measures	maatregelen	Learn
machine	machine	Learn
machine gun	machinegeweer	Learn
mighty	machtige	Learn
Madrid	Madrid	Learn
Madrid is the capital of Spain and its most important city.	Madrid is de hoofdstad van Spanje en bovendien de belangrijkste stad.	Learn
may	mag	Learn
May I see the room first?	Mag ik de kamer eerst zien?	Learn
May I have a bottle of red wine?	Mag ik een fles rode wijn?	Learn
May I have a bottle of juice?	Mag ik een fles sap?	Learn
May I have a bottle of wine?	Mag ik een fles wijn?	Learn
May I have a bottle of white wine?	Mag ik een fles witte wijn?	Learn
May I have a glass of wine?	Mag ik een glas wijn?	Learn
May I have a cup of tea?	Mag ik een kop thee?	Learn
May I have your attention please.	Mag ik even uw aandacht?	Learn
May I ask you a question?	Mag ik je iets vragen?	Learn
May I have some butter?	Mag ik wat boter?	Learn
May I have some salt?	Mag ik wat zout?	Learn
magazine	magazine	Learn
modest; austere	magertjes	Learn
magnet	magneet	Learn
microwave	magnetron	Learn
mainframe	mainframe
makeup	make-up	Learn
make (plural)	maken	Learn
mum	mama	Learn
Mom, can elephants fly?	Mama, kunnen olifanten vliegen?	Learn
man	man	Learn
man and woman	man en vrouw	Learn