Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - L

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1364) B (625) C (1002) D (690) E (438) F (572) G (335) H (829) I (1398) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (731) Q (29) R (439) S (1490) T (5953) U (128) V (115) W (862) Y (303) Z (13)
English Sort ascending Dutch Recording Learn
Let’s focus on what we have in common.

Laten we ons richten op onze overeenkomsten.

Let’s find out where Tom is.

Laten we erachter komen waar Tom is.

Let’s find a quiet spot where we can talk.

Laat ons een rustige plek zoeken waar we kunnen praten.

Let’s figure out a better way to do this.

Laten we een betere manier verzinnen om dit te doen.

Let’s ask.

Laten we het vragen.

Let’s all cherish our Flemish heritage together.

Laten we allen samen ons Vlaamse erfgoed koesteren.

lettuce

sla

letters (diminutive)

briefjes

letters

brieven

letter

brief

Let's live life together!

Laten we het leven samen beleven!

Let us briefly outline a concrete case.

We schetsen even een concreet geval.

Let the good food become a trap for them.

Laat het lekkere eten een valstrik voor hen worden.

Let me take your temperature.

Laat me je temperatuur opnemen.

Let me see.

Laat me eens zien.

Let me see the egg!

Laat mij het ei eens zien!

Let me introduce myself.

Laat me mezelf voorstellen.

let me get straight to the point

laat ik maar meteen met de deur in huis vallen

Let me explain.

Laat me het uitleggen.

Let me accompany you!

Laat me je begeleiden!

let her finish raging

laat ze maar uitrazen

let go (suffix; past simple; singular)

liet

let go (past simple; singular)

losliet

let go

laat los

let down

sipste

let (plural)

lieten

let

laat

lesson

les

less filling up leads to lower taxes

minder tanken leidt tot lagere accijnzen

less

minder

leper

melaatse

lentils

linzen

lens

lens

lemons

citroenen

lemonade

limonade

lemon tart

citroentaart