English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English	Dutch Sort ascending	Learn
in the middle of the circle	midden in de kring	Learn
immediately	meteen	Learn
indicating rate	met vermelding van tarief	Learn
It can be rebuilt.	Men kan het herbouwen.	Learn
I got left behind.	Men heeft me achtergelaten.	Learn
I usually take a bath before going to bed.	Meestal neem ik een bad vooraleer ik ga slapen.	Learn
It was partly due to her efforts that we arrived at this result.	Mede door haar inzet zijn we tot dit resultaat gekomen.	Learn
I don’t believe a word of it!	Maak dat de kat wijs!	Learn
i.e.	m.a.w.	Learn
Idleness leads to failure.	Luiheid leidt tot mislukking.	Learn
Is the bar too low for education in Belgium?	Ligt de lat voor het onderwijs in België te laag?	Learn
injuries	letsels	Learn
injury	letsel	Learn
is reading	leest	Learn
instructive	leerrijke	Learn
issuing country	land van afgifte	Learn
issue; question	kwestie	Learn
Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?	Learn
is right	klopt	Learn
inspection report	keuringsverslag	Learn
inspection	keurings	Learn
Isaiah (boy's name)	Jesaja	Learn
Italy	Italië	Learn
Italian (language)	Italiaans	Learn
Italian	Italiaan	Learn
IT developments	IT ontwikkelingen	Learn
IT (information technology)	IT	Learn
Istanbul	Istanboel	Learn
Israeli	Israëlische	Learn
Israel	Israël	Learn
Is Tom friendly?	Is Tom vriendelijk?	Learn
Is Tom conscious?	Is Tom bij bewustzijn?	Learn
Is your father a doctor?	Is je vader dokter?	Learn
Is he a teacher?	Is hij een leerkracht?	Learn
Is he German?	Is hij Duits?	Learn
Is he approachable now?	Is hij aanspreekbaar nu?	Learn