Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - I

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (986) D (685) E (434) F (566) G (334) H (817) I (1373) J (102) K (66) L (425) M (586) N (315) O (329) P (725) Q (29) R (433) S (1477) T (5911) U (123) V (115) W (853) Y (302) Z (13)
English Sort descending Dutch Recording Learn
I can smell flowers.

Ik kan bloemen ruiken.

I can solve that problem in an instant.

Ik kan dat probleem in een handomdraai verhelpen.

I can switch.

Ik kan schakelen.

I cannot distinguish a frog from a toad.

Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.

I can’t afford it.

Dat kan ik niet betalen

I can’t agree with you.

Ik kan het niet met je eens zijn.

I can’t believe you take such nonsense seriously.

Ik kan niet geloven dat je zulke kletskoek serieus neemt.

I can’t condone what you did.

Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.

I can’t drink wine anymore.

Ik kan geen wijn meer drinken.

I can’t emphasize it enough.

Ik kan het niet genoeg benadrukken.

I can’t find my umbrella.

Ik kan mijn paraplu niet vinden.

I can’t follow you.

Ik kan je niet volgen.

I can’t get my headphones off my head.

Ik krijg mijn koptelefoon niet van mijn hoofd.

I can’t hear what you’re saying; it’s too noisy here.

Ik versta u niet, het is hier te rumoerig.

I can’t hear you.

Ik kan je niet horen.

I can’t help.

Ik kan niet helpen.

I can’t play the piano.

Ik speel geen piano.

I can’t remember your name.

Ik kan me je naam niet herinneren.

I can’t reveal my source.

Ik kan mijn bron niet onthullen.

I can’t see it either.

Ik zie het ook niet.

I can’t sleep with all this noise.

Ik kan niet slapen met dit rumoer.

I can’t speak Dutch.

Ik spreek geen Nederlands.

I can’t stand that anymore.

Dat kan ik niet langer aanzien.

I can’t stand you.

Ik kan je niet verdragen.

I care about this.

Hier geef ik om.

I cared about him.

Ik gaf om hem.

I caught three fish.

Ik ving drie vissen

I challenge all those responsible,...

Ik daag alle verantwoordelijken uit, ...

I clean the board, I am, I become

ik spoel het bord, ik ben, ik word

I clean the kitchen almost every day.

Ik poets de keuken bijna elke dag.

I clean the kitchen.

Ik poets de keuken.

I clenched my fists in frustration.

Ik balde mijn vuisten van frustratie.

I confessed.

Ik heb bekend.

I could never hate you.

Ik zou je nooit kunnen haten.

I could use some advice.

Ik zou wat advies kunnen gebruiken.

I couldn't get them in; no matter how much it quacked, it didn't help me!

Ik kon ze er maar niet in krijgen; hoe ik ook kwakte, het hielp mij niemendal!