English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (986) D (685) E (434) F (566) G (334) H (817) I (1373) J (102) K (66) L (425) M (586) N (315) O (329) P (725) Q (29) R (433) S (1477) T (5911) U (123) V (115) W (853) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
Her clothing style is becoming more unusual.	Haar kledingstijl wordt ongewoner.	Learn
her age	haar leeftijd	Learn
her body	haar lichaam	Learn
her name	haar naam	Learn
her nightgown	haar nachtpon	Learn
her new cauldron	haar nieuwe ketel	Learn
Her striking hat was the centerpiece of the fashion show.	Haar opvallende hoed was de blikvanger van de modeshow.	Learn
her parents	haar ouders	Learn
her beak	haar snavel	Learn
her chair	haar stoel	Learn
her tits	haar tetten	Learn
Her speech was full of wit.	Haar toespraak was zeer scherpzinnig.	Learn
Her expression underwent a sudden change.	Haar uitdrukking veranderde plots.	Learn
Her little feet she had drawn under her	Haar voetjes had zij naar zich toe getrokken	Learn
Her little feet she had drawn under her but now she became colder, but she didn't dare to go home she hadn't sold even one matchbox and she hadn't brought a single penny.	Haar voetjes had zij naar zich toe getrokken; maar nu werd zij nog kouder, en naar huis durfde zij niet; zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee.	Learn
Her tissue is healing quickly.	Haar weefsel herstelt snel.	Learn
her son	haar zoon	Learn
hair growth products	haargroeimiddelen	Learn
hairspray	haarlak	Learn
hairspray and shaving foam	haarlak en scheerschuim	Learn
hairpin	haarspeld	Learn
hare	haas	Learn
hurry	haast	Learn
hate	haat	Learn
had (singular)	had	Learn
had (plural)	hadden	Learn
hail	hagel	Learn
heel	hak	Learn
heels	hakken	Learn
halal	halal	Learn
half	half	Learn
half past twelve	half één	Learn
half past one	half twee	Learn
half past four	half vijf	Learn
half joy and half cutting sorrow	half vreugde en half snijdend verdriet	Learn
half empty	halfleeg	Learn