Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - D

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1361) B (626) C (996) D (688) E (436) F (569) G (334) H (823) I (1393) J (102) K (66) L (427) M (588) N (316) O (330) P (730) Q (29) R (437) S (1483) T (5927) U (125) V (115) W (860) Y (303) Z (14)
English Dutch Sort descending Recording Learn
don’t like

houden niet van

Does the room have a bath?

Is de kamer voorzien van een bad?

dress

jurk

Do you accept American dollars?

Kan ik met Amerikaanse dollars betalen?

Do you accept British pounds?

Kan ik met Britse ponden betalen?

Do you know Tom, by any chance?

Ken je Tom toevallig?

Do you know anybody who works in that building?

Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?

Do you know this word?

Kennen jullie dit woord?

dungeon

kerker

Do you like watching TV?

Kijk je graag televisie?

dress (informal)

kleed

Does the shoe pinch?

Knelt de schoen?

doom and gloom

kommer en kwel

Do you cook often?

Kook jij vaak?

Do you buy airline tickets online?

Koopt u vliegtickets online?

Do you get heartburn after eating certain foods?

Krijg je brandend maagzuur na het eten van bepaald voedsel?

dimples

kuiltjes

disease; ailment

kwaal

drool (noun)

kwijl

drawer

la

Don’t let go.

Laat niet los!

Don’t let anything else distract us.

Laat niets anders ons afleiden.

Don’t let Tom suffer.

Laat Tom niet lijden.

don’t let your zeal drop

laat uw ijver niet verslappen

Don’t leave them alone.

Laat ze niet alleen.

drawer

lade

drawers

lades

difficult

lastig

difficult (long form)

lastige

delicious

lekker

deliveries

leveringen

delivers

levert

dear

lief

dear (long form)

lieve

Do I sometimes look retarded?

Lijk ik soms achterlijk?

drawling; sing-song

lijzig