Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - C

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1811) B (693) C (1165) D (812) E (500) F (654) G (400) H (994) I (1698) J (119) K (75) L (477) M (672) N (342) O (376) P (844) Q (32) R (508) S (1689) T (6705) U (154) V (124) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
chemistry chemie
cheque check
cherish koester
Cherish every moment. Koester elk moment.
cherries kersen
cherry kers
cherry blossom kersenbloesem
chess schaak
chess player schaker
chess world schaakwereld
chest (large box) kist
chest borst
chest (diminutive) borstje
chewed (singular) kauwde
Chicago Chicago
chick (diminutive) kuikentje
chick kuiken
chick flick meisjesfilm
chicken kip
chickens kippen
chickpeas kikkererwten
chicks kuikens
chicory witlof
chief chef
child kind
child abuse kindermisbruik
children kinderen
Children can easily squat. Kinderen kunnen gemakkelijk hurken.
Children can go crazy when they lose their favorite toys. Kinderen kunnen door het lint gaan als ze hun favoriete speelgoed verliezen.
Children grow up quickly. Kinderen groeien snel op.
Children like ice cream. Kinderen houden van ijs.
Children love to play games. Kinderen houden van spelletjes spelen.
Children love to sing. Kinderen houden van zingen.
Children should always be supervised at the pool to prevent drowning. Kinderen moeten altijd onder toezicht zijn bij het zwembad om verdrinking te voorkomen.
Children, obey your parents. Kinderen, gehoorzaam je ouders.
children’s kinder