English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (568) G (334) H (820) I (1381) J (102) K (66) L (425) M (587) N (315) O (329) P (728) Q (29) R (435) S (1482) T (5920) U (124) V (115) W (856) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
answers; replies (3rd person singular)	beantwoordt	Learn
amount	bedrag	Learn
amounts	bedragen	Learn
are cheating	bedriegt	Learn
amounted to	bedroegen	Learn
accompanied	begeleidde	Learn
achieved	behaald	Learn
achieve	behalen	Learn
administrator	beheerder	Learn
attacker	belager	Learn
am	ben	Learn
are (2nd person singular, inverted form)	ben	Learn
Am I fat?	Ben ik dik?	Learn
Am I in love?	Ben ik verliefd?	Learn
Am I obliged to file the declaration?	Ben ik verplicht om de aangifte te doen?	Learn
Am I that transparent?	Ben ik zo doorzichtig?	Learn
Am I that transparent?	Ben ik zo voorspelbaar?	Learn
Are you eating lunch?	Ben je aan het lunchen?	Learn
Are you ready to order?	Ben je klaar om te bestellen?	Learn
Are you still busy?	Ben je nog bezig?	Learn
Are you still overweight?	Ben je nog steeds te zwaar?	Learn
Are you on holiday?	Ben je op vakantie?	Learn
Are you a carpenter?	Ben je timmerman?	Learn
Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?	Learn
Aren’t you even a little curious?	Ben je zelfs niet nieuwsgierig?	Learn
Are you an optimist or a pessimist?	Ben jij een optimist of een pessimist?	Learn
Are you one of Tom’s daughters?	Ben jij een van Tom zijn dochters?	Learn
Are you tired?	Ben jij moe?	Learn
approach	benadering	Learn
appointed	benoemd	Learn
are (2nd person singular)	bent	Learn
Are you allergic to any medication?	Bent u allergisch voor bepaalde geneesmiddelen?	Learn
Are you allergic to this medicine?	Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?	Learn
Are you a doctor, by any chance?	Bent u toevallig arts?	Learn
Are you lost?	Bent u verdwaald?	Learn
ashamed	beschaamd	Learn