Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)
Dutch Recording English Learn

Trouwens, heb je dat boek gelezen?

By the way, have you read that book?

Trouwens, heb je de paraplu gevonden die je onlangs was verloren?

By the way, did you find the umbrella you lost recently?

Trouwens, heb je hem recent nog gezien?

By the way, have you seen him lately?

Trouwens, hoe oud ben je?

By the way, how old are you?

Trouwens, ik ben vanavond vrij.

By the way, I’m free tonight.

Trouwens, ik moet je iets zeggen.

By the way, I have something to tell you.

Trouwens, waar was je gisteren?

By the way, where were you yesterday?

Trouwens, wat is je adres?

By the way, what’s your address?

trouwjurk

wedding dress

trouwt

marry

trui

sweater

tucht

discipline

tuchtmaatregelen

disciplinary measures

tuimelen

tumble (plural)

tuin

garden

tuinen

gardens

tuinpad

garden path

tulband

turban

tulp

tulip

tumor

tumor

Tunesië

Tunisia

Tunesisch

Tunisian

tunnel

tunnel

Turkije

Turkey (country)

Turks

Turkish

tussen

between

TV

TV

twaalf

twelve (12)

twaalfduizend

twelve thousand (12,000 )

twee

two (2)

twee bestelwagens

two vans

twee dagen geleden

two days ago

twee dagen later

two days later

Twee families gaan elkaar op straat te lijf met honkbalknuppels

Two families attack each other on the street with baseball bats

twee kettingbotsingen

two pile-ups

twee maaltijden

two meals