Tom is lang en dun.
Tom is Maria’s kleinzoon.
Tom is mijn neef.
Tom is moe, want hij werkt veel.
Tom is net afgestudeerd aan Harvard.
Tom is niet langer Mary’s chauffeur.
Tom is niet zo dik als ik.
Tom is niet zo gul.
Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
Tom is nieuw.
Tom is nog steeds niet bij bewustzijn.
Tom is op brute wijze vermoord in zijn eigen huis.
Tom is ouderwets.
Tom is over een wortel gestruikeld.
Tom is precies even oud als Mary.
Tom is rustig.
Tom is te laat.
Tom is volledig kalm.
Tom is waarschijnlijk nog steeds buiten bewustzijn.
Tom is waarschijnlijk nog steeds ellendig.
Tom is weer bij bewustzijn gekomen.
Tom is zeer rijk.
Tom is zijn paraplu vergeten.
Tom kan het niet verdragen.
Tom kan hier blijven zolang als hij wil.
Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Tom kan nergens heen.
Tom kan niet beslissen of hij moet gaan.
Tom keek argwanend naar de lange man.
Tom keek argwanend toe.
Tom kent het onderscheid niet tussen moord en doodslag.
Tom kijkt geen tv.
Tom klaagt voortdurend.
Tom kocht bloemen.
Tom kocht dit boek voor ons.
Tom kocht een dure jas.
