Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - T

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (675) B (1039) C (170) D (3701) E (1153) F (186) G (844) H (2047) I (1131) J (256) K (711) L (427) M (662) N (378) O (752) P (490) Q (2) R (354) S (1031) T (1023) U (180) V (1190) W (978) X (3) Y (88) Z (839)
Dutch Recording English Learn

Tom heeft bekend.

Tom confessed.

Tom heeft dit eerder gezien.

Tom has seen this before.

Tom heeft drie boeken gepubliceerd.

Tom has published three books.

Tom heeft drie honden.

Tom has three dogs.

Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.

Tom has three children who are doctors.

Tom heeft een aquarium.

Tom has an aquarium.

Tom heeft een auto.

Tom has a car.

Tom heeft een direct bevel van een meerdere genegeerd.

Tom disobeyed a direct order from a superior officer.

Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.

Tom has an evil twin brother.

Tom heeft een mes in zijn hand.

Tom has a knife in his hand.

Tom heeft geen gezag.

Tom has no authority.

Tom heeft het niet gedaan.

Tom didn’t do it.

Tom heeft hulp nodig.

Tom needs help.

Tom heeft iets nodig.

Tom needs something.

Tom heeft lang haar.

Tom has long hair.

Tom heeft Maria bedrogen.

Tom deceived Mary.

Tom heeft Mary nooit gemogen.

Tom never liked Mary.

Tom heeft me bedrogen.

Tom tricked me.

Tom heeft me gefeliciteerd.

Tom congratulated me.

Tom heeft meer hulp nodig.

Tom needs more help.

Tom heeft met de pers gesproken.

Tom talked to the press.

Tom heeft meteen geantwoord.

Tom answered right away.

Tom heeft meteen geantwoord.

Tom responded instantly.

Tom heeft minder kleding dan Mary.

Tom has less clothes than Mary.

Tom heeft niet gegeten.

Tom hasn’t eaten.

Tom heeft niet genoeg gegeten.

Tom hasn’t eaten enough.

Tom heeft niets gegeten.

Tom didn’t eat anything.

Tom heeft niets gemeenschappelijk met ons.

Tom has nothing in common with us.

Tom heeft niets te eten.

Tom has nothing to eat.

Tom heeft nog nooit in een hotel verbleven.

Tom had never stayed in a hotel before.

Tom heeft nooit aan je getwijfeld.

Tom never doubted you.

Tom heeft nooit een potlood bij zich.

Tom never has a pencil with him.

Tom heeft zelfmoord gepleegd.

Tom took his own life.

Tom heeft zijn auto verkocht.

Tom has sold his car.

Tom helpt Maria.

Tom helps Mary.

Tom helpt me met het vervoegen van werkwoorden.

Tom is helping me with verb conjugation.