Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That sounds good.	Dat klinkt goed.
	He is dishonoured.	Hij is onteerd.
	Tom is a true hero.	Tom is een ware held.
	It tastes very good.	Het is erg lekker.
	The river is too deep.	De rivier is te diep.
	He wants to learn to cook.	Hij wil leren koken.
	Water is strange stuff.	Water is vreemd spul.
	Is this blackmail?	Is dit chantage?
	This is blackmail.	Het is chantage.
	Now someone is dying!	Nu sterft er iemand!
	Are you expecting any visitors?	Verwacht je bezoek?
	Even I can sing.	Zelfs ik kan zingen.
	Where’s the mirror?	Waar is de spiegel?
	Christmas is approaching.	Kerstmis nadert.
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.
	That sounds lovely.	Dat klinkt prachtig.
	The bread is in the oven.	Het brood zit in de oven.
	Love can be blind.	Liefde kan blind zijn.
	Yanni is guilty.	Yanni is schuldig.
	Tom has nowhere to go.	Tom kan nergens heen.