Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She got divorced last year.	Ze is vorig jaar gescheiden.
	Leave her alone and stop complaining.	Laat haar met rust en stop met vitten.
	The bus stops close to the library.	De bus stopt dicht bij de bibliotheek.
	This shop sells vegetables.	Deze winkel verkoopt groenten.
	I’ll show you a few pictures.	Ik zal je een paar foto’s laten zien.
	This sentence is very interesting.	Deze zin is heel interessant.
	Yanni is interested.	Yanni is geïnteresseerd.
	He sells all sorts of products.	Hij verkoopt allerlei producten.
	Tom abuses his authority.	Tom maakt misbruik van zijn gezag.
	He will always have that scar.	Dat litteken zal hij altijd houden.
	She is drawing.	Ze is aan het tekenen.
	there is no one in the world cleverer than she is	wijzer dan zij is niemand op de wereld
	The washing machine is in the utility room.	In de bijkeuken staat de wasmachine.
	What should I do if my wife snores?	Wat moet ik doen als mijn vrouw snurkt?
	He is responsible for it.	Hij is daarvoor verantwoordelijk.
	Is that supposed to be a question?	Moet dat een vraag voorstellen?
	Why is everyone so excited?	Waarom is iedereen zo opgewonden?
	She always tries to help others.	Zij tracht altijd de anderen te helpen.
	She only has a fever, but bad.	Ze heeft alleen koorts, maar behoorlijk.
	Try to be patient with others.	Tracht geduld op te brengen met anderen.