Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It makes no sense.	Het heeft geen betekenis.
	Mary has more clothes than Tom.	Mary heeft meer kleren dan Tom.
	There’s no need to pretend anymore.	Je hoeft niet meer alsof te doen.
	See, that is true history!	Zie, dat is een ware geschiedenis!
	Yanni built a house.	Yanni heeft een huis gebouwd.
	He’ll show up soon.	Hij zal spoedig komen opdagen.
	The owl is a bird of prey.	De uil is een roofvogel.
	Tom is exactly the same age as Mary.	Tom is precies even oud als Mary.
	Tom is going to lose his house.	Tom gaat zijn huis verliezen.
	Keep speaking, because you speak well.	Blijf praten, want je spreekt goed.
	The middle class helps the economy.	De middenstand helpt de economie.
	My grandfather is a carpenter.	Mijn grootvader is timmerman.
	I need to see that report today.	Ik moet dat rapport vandaag zien.
	Love changes almost everything.	Liefde verandert bijna alles.
	Misery can occur anywhere.	Ellende kan overal voorkomen.
	Does the room have a bath?	Is de kamer voorzien van een bad?
	The patient is unconscious.	De patiënt is buiten bewustzijn.
	He hardly ever takes a shower.	Hij neemt vrijwel nooit een douche.
	Heat turns water into steam.	De warmte verandert water in stoom.
	The deadline is approaching.	De sluitingsdatum nadert.