Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
Recording	EnglishI’ll bring wine.	DutchIk zal wijn brengen.	Status
Recording	EnglishTom doesn’t drink anymore.	DutchTom drinkt niet meer.	Status
Recording	EnglishWhat time does it close?	DutchHoe laat gaat het dicht?	Status
Recording	EnglishIt’s a good policy.	DutchHet is een goed beleid.	Status
Recording	EnglishMaths is hard.	DutchWiskunde is moeilijk.	Status
Recording	EnglishYanni is drinking green tea.	DutchYanni drinkt groene thee.	Status
Recording	EnglishYanni needs a new bed.	DutchYanni heeft een nieuw bed nodig.	Status
Recording	EnglishMy mother is in the kitchen.	DutchMijn moeder staat in de keuken.	Status
Recording	EnglishWhy did Tom buy this?	DutchWaarom heeft Tom dit gekocht?	Status
Recording	EnglishWhat did she buy at the shop?	DutchWat heeft ze in de winkel gekocht?	Status
Recording	EnglishDo you know why Tom bought this?	DutchWeet je waarom Tom dit gekocht heeft?	Status
Recording	EnglishHeaven knows what there was in the bed!	DutchDe hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!	Status
Recording	EnglishYanni has a farm just outside town.	DutchYanni heeft een boerderij net buiten het dorp.	Status
Recording	Englishbut he felt something towards them as he had never felt for anything else	Dutchmaar toch liep het er hoog mee, zoals het nog nooit ergens mee gedaan had	Status
Recording	EnglishI beg your pardon?	DutchWat zegt u?	Status
Recording	EnglishThis isn’t a hat.	DutchDit is geen hoed.	Status
Recording	EnglishDo as Tom says.	DutchDoe wat Tom zegt.	Status
Recording	EnglishWhere’s her hat?	DutchWaar is haar hoed?	Status
Recording	EnglishTom needs help.	DutchTom heeft hulp nodig.	Status
Recording	EnglishYanni needs to find a job.	DutchYanni moet werk vinden.	Status