Tom woont in het hart van de stad.
Ik wil niet alleen blijven met Tom.
Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.
Tom drinkt.
Waar is Tom geboren?
Tom kocht een hond.
Tom heeft hulp nodig.
Tom heeft meer hulp nodig.
Tom maakte thee voor Mary.
Ik denk dat ik Tom kan vinden.
Tom kocht dit boek voor ons.
Tom kon ons helpen vandaag.
We moeten iets kopen voor Tom.
Tom gaat geen nieuwe auto kopen.
Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.
Kan Tom ons horen?
Tom liet me niet winnen.
Tom heeft een mes in zijn hand.
De politie is op zoek naar Tom.
Tom zegt dat hij niets kan horen.