daarop nam zij twintig matrassen en legde deze op de erwt
wijzer dan zij is niemand op de wereld
Daar zat zij nu onder de heerlijke Kerstboom
deze was nog groter en prachtiger dan die, welke zij door de glazen deur bij de rijke koopman gezien had.
Tegen de avond bereikte het een kleine, armoedige boerenhut; deze was zo bouwvallig, dat zij zelf niet wist, naar welke kant zij zou vallen, en daarom bleef zij maar staan.
Wat zag zij er van de regen en van het verschrikkelijke weer uit!
Toen zij het huis uitging, had zij weliswaar pantoffels aangehad
Ja, daaraan dacht zij.
«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
“Vlug wat, vlug!” zeide zij.
“Kijk, zo gaat het nu in de wereld!” zei de moeder der eendjes, en zij stak haar snavel al uit, want zij wilde de palingkop ook wel hebben.”
“Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.
«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.
«Dat is een goede vangst!» zeide zij.
“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.
“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
“Je bent toch allemaal wel bij elkaar?” vervolgde zij en stond op.