«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
«Wat is dat voor een dwaze inval!» zei deze.
«Zij heeft zich willen warmen!» zei men.
‘Ik ga nergens heen!’ zei Harry fel.
“Dat gaat immers niet,” zei de moeder van het eendje; “het is wel niet mooi, maar het heeft een goed hart en zwemt even flink als al de anderen, ja, ik moet zeggen, nog beter.
“Dat is wel mogelijk, maar het is te groot en ziet er zo vreemd uit,” zei de andere eend, “en daarom moet het eens een pikje hebben.”
“De andere eendjes zien er allerliefst uit,” zei de oude eend; “doe maar, alsof je thuis waart, en als je een palingkop vindt, dan kun je die wel aan mij brengen.”
“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”
“Het duurt geducht lang met dat ene ei,” zei de eend, die er nu weer op zat.
“Het zijn lieve kinderen die de moeder heeft,” zei de oude eend met het lapje om de poot
“Ik heb het zelf gemaakt”, zei hij trots.
“Kijk, zo gaat het nu in de wereld!” zei de moeder der eendjes, en zij stak haar snavel al uit, want zij wilde de palingkop ook wel hebben.”
“Laat mij het ei, dat niet wil opengaan, eens zien!” zei de oude eend.
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
“Piep, piep!” zei het jong en kroop er uit.
“Verschrikkelijk slecht!” zei de prinses.
“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.