Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’m still alive.	Ik ben nog in leven.
	No one knows how long they’ll live.	Niemand weet hoe lang hij zal leven.
	“Do you think that this is the whole world?” the mother said.	“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
	It doesn’t matter.	Het maakt niets uit.
	I said nothing.	Ik zei niets.
	but she said nothing	maar ze zei niets
	Who’s first?	Wie is de eerste?
	It is a restaurant.	Het is een restaurant.
	Where is the restaurant?	Waar is het restaurant?
	He is at the restaurant.	Hij is in het restaurant.
	This is a good restaurant.	Dit is een goed restaurant.
	Is he going to the restaurant?	Gaat hij naar het restaurant?
	You’re not at the restaurant?	Ben je niet in het restaurant?
	Are they still in the restaurant?	Zijn ze nog in het restaurant?
	Are you coming?	Kom je?
	all three	alledrie
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	Where’s the head?	Waar is het hoofd?