Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have never been there.	Ik ben er nooit geweest.
	Where does this train go?	Waar gaat deze trein heen?
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	A table for one, please.	Een tafel voor één, alstublieft.
	You said that it was important.	Je zei dat dat belangrijk was.
	Do you happen to know where she lives?	Weet je toevallig waar ze woont?
	That’s the last thing we need.	Dat is het laatste dat we nodig hebben.
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	I’ve never done anything important.	Ik heb nooit iets belangrijk gedaan.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	Now, that we will soon find out!	Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
	Where do you live? (informal)	Waar woon je?
	What was it that you wanted?	Wat wilde je?
	his misery	zijn ellende
	ninety-one (91)	eenennegentig
	Whose bike is this?	Van wie is deze fiets?
	What if someone sees us?	Wat als iemand ons ziet?
	Each time you return.	Telkens kom je terug.