Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	We love each other.	We houden van elkaar.
	He didn’t know how to behave himself.	Het wist zelf niet, hoe het zich zou houden.
	Who works here?	Wie werkt hier?
	They are all here.	Ze zijn allemaal hier.
	That is all unnecessary.	Dat is allemaal niet nodig.
	half past twelve	half één
	every day	elke dag
	half past one	half twee
	half past four	half vijf
	half an hour	een half uur
	Is that new?	Is dat nieuw?
	for half past seven	voor half acht
	I am cold.	Ik heb het koud.
	in my state	in mijn staat
	It is cold here.	Het is hier koud.
	Yes, that is what she was thinking about.	Ja, daaraan dacht zij.
	twenty to six	tien over half zes
	twenty five past two	vijf voor half drie
	My name is Mary.	Mijn naam is Maria.