Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	you study	jij studeert
	we study	wij studeren
	Nobody moved.	Niemand bewoog.
	I grow tomatoes.	Ik kweek tomaten.
	she broke down	zij stukliep
	Your flies are undone.	Je gulp staat open.
	I’ll call the police.	Ik roep de politie.
	I’m lonely.	Ik ben eenzaam.
	Why are you cursing?	Waarom vloekt u?
	I have a guilder.	Ik heb een gulden.
	You were shy.	U was verlegen.
	they question me	ze bevragen me
	It shatters to pieces.	Het spat uit elkaar.
	She builds bridges.	Zij bouwt bruggen.
	She moans at you.	Zij tegen je kermt.
	How much does he weigh?	Hoeveel weegt hij?
	their most boring subject	hun saaiste vak
	she giggled	ze giechelde
	She’s already over there.	Ze is ginder al hé.
	Please clear the plates.	Kan u afruimen.