Ik drink te veel koffie.
Ik heb een dokter nodig.
Ik neem elke avond een bad.
Mag ik de kamer eerst zien?
Ik weet het antwoord al.
Ik ben bang om alleen te zijn.
Ik zou wel een glas water willen.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
Ik heb een scheermes nodig.
Ik ben niet verantwoordelijk voor deze fout.
Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
ik maak een keuze
Ik heb wat zeep nodig.
Ik heb keelpijn.
Ik heb al genoeg gegeten.
Ik ging naar Australië.
Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan