Ik spreek geen Nederlands.
Ik heb mijn bagage verloren.
Ik wil zeggen dat het me spijt.
Het spijt mij dat ik te laat ben.
Ik wil er niet meer over praten.
Ik ben je dankbaar voor je hulp.
Ik heb niets verkeerd gedaan.
ik weet wel het is hun goeie recht
Ik kan mijn paraplu niet vinden.
Het was het enige ding dat ik kon doen.
Ik spreek niet zo goed Nederlands.
Ik zou nu liever management doen.
Ik eet geen varkensvlees.
Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
Ik heb een nieuwe mobiele telefoon gekocht.
Ik zou dankbaar zijn als je dat voor me zou willen doen.
Ik heb Tom gisteren voor de eerste keer dronken gezien.
laat ik maar meteen met de deur in huis vallen
Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
Ik heet Jan.