"have (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’m lucky.	Ik heb geluk.
	I have brown hair.	Ik heb bruin haar.
	I have blond hair.	Ik heb blond haar.
	I don’t have a family.	Ik heb geen gezin.
	I have a big family	ik heb een groot gezin
	How much patience do you have?	Hoeveel geduld heb je?
	I haven’t said yes yet.	Ik heb nog geen ja gezegd.
	I need a distraction.	Ik heb afleiding nodig.
	I have fifty euros in my pocket.	Ik heb vijftig euro in mijn zak.
	I need a cold shower.	Ik heb een koude douche nodig.
	I’ve never broken a bone.	Ik heb nog nooit een bot gebroken.
	I’ve never stolen anything.	Ik heb nog nooit iets gestolen.
	I have tennis practice later.	Ik heb straks tennisles.
	I just got some bad news.	Ik heb net slecht nieuws gekregen.
	Have you made provisions?	Heb je voorzieningen getroffen?
	I have a hole in my jeans.	Ik heb een gat in mijn spijkerbroek.
	I haven’t slept almost all night!	Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!
	at home I still have a postcard	thuis heb ik nog een ansichtkaart
	I have a fever.	Ik heb koorts.
	I did not have time.	Ik heb geen tijd gehad.