Understand spoken Dutch

"have (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I have lost my wallet.

Ik heb mijn portefeuille verloren.

You’re not a morning person, I understand.

Je bent geen ochtendmens, heb ik begrepen.

I still have a debt to settle.

Ik heb nog wel een schuld te vereffenen.

I have been lying on something hard, so that I look bruised all over my body!

Ik heb op iets hards gelegen, zodat ik er over mijn hele lijf bont en blauw uitzie!

I have no idea how the guidance is, but trying will not hurt, I guess.

Ik heb geen idee hoe de begeleiding loopt, maar proberen kan geen kwaad, lijkt me.

“No I don’t have them all yet; the biggest egg is still there; how long will it take before it hatches?”

“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt?”

“I will still sit on it for a bit longer,” answered the duck; “I’ve sat on it for so long already, so I can sit on it for a few more days!”

“Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”

I have a guilder.

Ik heb een gulden.

I am diabetic.

Ik heb diabetes.

Where did you buy that bag?

Waar heb je die tas gekocht?

I cut myself.

Ik heb mezelf gesneden.

I have worked with the cash register.

Ik heb met de kassa gewerkt.

I have made a reservation.

Ik heb gereserveerd.

I respect everyone’s opinion.

Ik heb respect voor ieders mening.

I need a little piece of cardboard.

Ik heb een klein stuk karton nodig.

I’ve never drunk wine.

Ik heb nog nooit wijn gedronken.

I am having an allergic reaction.

Ik heb een allergische reactie.

I have read something interesting.

Ik heb iets interssants gelezen.

Engels I learned something today, thanks to you.

Ik heb iets geleerd vandaag, dankzij jou.

I studied for three months in Australia.

Ik heb drie maanden in Australië gestudeerd.