het zag daarin zijn eigen beeltenis
In deze koude en in deze duisternis liep op straat een klein, arm meisje blootshoofds en barrevoets.
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
’s Morgens zag men het vreemde eendje dadelijk, en nu begon de kater te blazen en de kip te kakelen.
Daarbinnen was een verschrikkelijk rumoer; want daar waren twee families, die elkaar het bezit van een palingkop betwistten, en eindelijk kreeg de kat die toch.
Het benijdde ze volstrekt niet.
Het wil maar niet opengaan; maar kijk eens naar de anderen: zijn dat niet de liefste eendjes, die je ooit van je leven gezien hebt?
Het doet er niet toe, door een eend uitgebroed te worden, als men maar uit een zwanenei gekomen is!
Het vroor, dat het kraakte
Het is verschrikkelijk!
Het lag in het moeras tussen het riet, toen de zon weer warm begon te schijnen.
Zo lag het twee hele dagen; toen kwamen er twee wilde ganzen of, liever gezegd, genten naar hem toe; het was nog niet lang geleden, dat zij uit het ei gekropen waren, en daarom waren zij zo overmoedig.
Het liep over veld en weiden; maar er woei zulk een hevige storm, dat het werk had om op zijn poten te blijven staan.
En het snelde naar het water, plofte er in en zwom naar de prachtige zwanen toe
Het scheen het kleine meisje werkelijk toe, alsof zij bij een grote, ijzeren kachel zat.
het zwom in het water, het dook met zijn kopje onder, maar door alle dieren werd het om zijn lelijkheid met minachting bejegend
het dacht er waarlijk niet aan te trouwen
Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje.
Het was een groot en lelijk beest!
Het was een prinses, die buiten voor de poort stond.