Een gepiep deed zich horen, en al de dooren van de eieren waren levend geworden en staken de kopjes uit de schalen.
Er werd een grote jacht gehouden; de jagers lagen rondom het moeras; ja, enigen zaten boven in de takken der boomen, die zich ver over het riet uitstrekten.
Een tweede werd tegen den muur afgestreken; het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier; zij kon in de kamer zien.
Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
Dit zeggende, pakte zij het beet en streek zijn veren glad.
Al de ramen waren helder verlicht, en het rook heerlijk naar ganzengebraad; want het was oudejaarsavond.
en zodra deze niet meer te zien waren, dook het onder tot op de grond en toen het weer boven kwam, was het als buiten zich zelf
en voordat het beest het recht wist, bevond het zich in een grote tuin, waarin de vlierbomen geurden en hun lange, groene takken tot in het water neerbogen
en wat moeraswater te drinken
En uit het geboomte kwamen eensklaps drie prachtige witte zwanen te voorschijn
En terstond vloog er een oude eend naar het arme beest toe en beet het in de nek.
En nu haasten zich al de kleine eendjes, wat zij konden, en zij kwamen uit de eieren te voorschijn en keken naar alle kanten onder de groene bladeren; en de moeder liet ze kijken, zoveel als zij maar wilden; want groen is goed voor de ogen.
en op de heg zat een raaf en deed haar klagend gekras horen
En zij streek al de lucifers uit het doosje af, want zij wilde haar grootmoeder zo graag bij zich houden.
En zo bleef het roerloos liggen, terwijl de hagel door het riet snorde en er schot op schot knalde.
en zo werd het eendje voor drie weken op de proef aangenomen
En zo ging het eendje dan heen
En zo begaven zij zich naar de eendenkooi.
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.