Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1814) B (693) C (1169) D (814) E (501) F (659) G (404) H (995) I (1700) J (119) K (76) L (480) M (673) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (508) S (1688) T (6712) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the sports hall de sporthal
the spotlight de schijnwerpers
The spotlights accentuated the beautiful architecture of the building. De schijnwerpers accentueerden de prachtige architectuur van het gebouw.
The spotlights illuminated the stage during the concert. De schijnwerpers verlichtten het podium tijdens het concert.
the spots de plekken
the spread de spreiding
The spreading out can also be beneficial to the traffic congestion. De spreiding kan ook gunstig zijn voor de fileproblematiek.
the spring de lente
the spring het voorjaar
the sprinter de spurter
the sprout de spruit
the spurs de sporen
the sputtering of the candle stubs het gesputter van de kaarsstompjes
the square het plein
the square het vierkant
the squats de hurken
the squid de inktvis
The squirrels jumped from branch to branch. De eekhoorntjes sprongen tak op tak af.
the stabbing de steekpartij
the stadium het stadium
The stadium was flooded with baseball fans. Het stadion werd overspoeld met honkbalfans.
the staff de staf
the stage het toneel
the stairs de trap
The stall at the market is busy. De kraam op de markt is druk.
The stall has fresh vegetables. De kraam heeft verse groenten.
the stall in question het bewuste kraam
The stall sells apples. De kraam verkoopt appels.
the stalls de kraampjes
the stamp de stempel
the stand de tribune
the standards de maatstaven
the stapler de nietje
the stars de sterren
The start got everyone moving. Het startsein bracht iedereen in beweging.
The start sounded loud and clear. Het startsein klonk luid en duidelijk.