English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English Sort descending	Dutch	Learn
the nights	de nachten	Learn
the noise	het rumoer	Learn
the noise	het lawaai	Learn
the nonsense	de dwaasheden	Learn
the north	het noorden	Learn
the north of Israel	het noorden van Israël	Learn
the north of Ukraine	het noorden van Oekraïne	Learn
the North Pole	de Noordpool	Learn
the nose	de neus	Learn
the notebook	het notitieboek	Learn
the notes	de aantekeningen	Learn
the notification	de aanzegging	Learn
the nudity; the flesh	het bloot	Learn
the number	het nummer	Learn
The number of subscriptions for mobile banking via smartphone or tablet, almost tripled to 1,039 million.	Het aantal abonnementen voor mobiel bankieren, via smartphone of tablet, verdrievoudigde bijna tot 1,039 miljoen.	Learn
the number one	de nummer één	Learn
the number one in the world	de nummer één van de wereld	Learn
the number two	de nummer twee	Learn
the number two in the world	de nummer twee van de wereld	Learn
the number; the quantity	het aantal	Learn
the nuts	de noten	Learn
the oat	de haver	Learn
the oath	de eed	Learn
the oatmeal	de havermout	Learn
the obedience	de gehoorzaamheid	Learn
the objection	het bezwaar	Learn
the occupied city	de bezette stad	Learn
the offence	de overtreding	Learn
the offer	de aanbieding	Learn
the offer is still valid	de aanbieding is nog steeds geldig	Learn
the office	het kantoor	Learn
the office allowance	de kantoorvergoeding	Learn
the office; the branch	de vestiging	Learn
the officer	de ambtenaar	Learn
the offices	de burelen	Learn
the offices; branches	de vestigingen	Learn