Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1362) B (625) C (999) D (690) E (436) F (570) G (334) H (829) I (1397) J (102) K (66) L (428) M (590) N (318) O (330) P (731) Q (29) R (438) S (1487) T (5937) U (126) V (115) W (861) Y (303) Z (13)
English Sort descending Dutch Recording Learn
The kids that got lost were found.

De verdwaalde kinderen zijn gevonden.

the kilometer

de kilometer

the king

de koning

The king inspires awe.

De koning boezemt ontzag in.

the king is shrewd

de koning is scherpzinnig

The king ordered that the prisoner should be set free.

De koning gaf het bevel dat de gevangene vrijgelaten moest worden.

The king sent his envoys abroad.

De koning stuurde zijn gezanten naar het buitenland.

The king was furious and sent him to the torture chamber.

De koning was woedend en stuurde hem naar de folterkamer.

the kitchen

de keuken

the kitchen clock

de keukenklok

the kitchen garden

de moestuin

the kitchen worktop

het aanrecht

the kitten

het katje

the knee

de knie

the knife

het mes

the knuckles

de knokkels

the label

het etiket

the lack

het gebrek

the lack of predictability of subsidies

het gebrek aan voorspelbaarheid van subsidies

the ladies

de dames

the lady

de dame

the lake

het meer

The lake seemed to be cold.

Het meer leek wel kil.

The lake was frozen.

Het meer was bevroren.

the lakes

de meren

the lamb’s lettuce

de veldsla

the lamp

de lamp

the land

het land

the landing

de overloop

the landscape

het landschap

the language

de taal

the language immersion

het taalbad

the languages

de talen

the lap

de schoot

the laptop

de laptop

the large bed

het grote bed