Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1362) B (625) C (999) D (690) E (436) F (570) G (334) H (829) I (1397) J (102) K (66) L (428) M (590) N (318) O (330) P (731) Q (29) R (438) S (1487) T (5937) U (126) V (115) W (861) Y (303) Z (13)
English Dutch Recording Learn
the hardship

de ontbering
the hardships

de ontberingen
The discovery had a profound impact.

De ontdekking had een ingrijpende invloed.
The disgraced soldier was expelled from the army.

De onteerde soldaat werd uit het leger gezet.
the unveiling

de onthulling
the escape

de ontsnapping
the detonator

de ontsteker
the inflammation

de ontsteking
the consternation

de ontsteltenis
The consternation was clearly noticeable.

De ontsteltenis was duidelijk merkbaar.
the fornication

de ontucht
the abductor

de ontvoerder
the kidnapping

de ontvoering
The abduction ended with a police rescue operation.

De ontvoering eindigde met een bevrijdingsactie van de politie.
The kidnapping of the famous singer shocked the country.

De ontvoering van de beroemde zanger schokte het land.
the developments

de ontwikkelingen
the development processes

de ontwikkelprocessen
the intolerance

de onverdraagzaamheid
the simple past tense

de onvoltooid verleden tijd
the dissatisfaction

de onvrede
the stork

de ooievaar
the uncle

de oom
the war

de oorlog
The war ended.

De oorlog eindigde.
the origin

de oorsprong
the original focus

de oorspronkelijke focus
the cause

de oorzaak
the grandfather (informal)

de opa
the assignment

de opdracht
the assignments

de opdrachten
the client

de opdrachtgever
the public road

de openbare weg
the vacancy

de openstaande functie
the clarification

de opheldering
the semi-trailer

de oplegger
the training

de opleiding