Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Sort ascending Recording Learn
to brace yourself

zetten schrap

to make

zetten

to put

zetten

to brace yourself (part 1)

zetten

Take off your hat.

Zet je hoed af.

twenty-six (26)

zesentwintig

thirty-six (36)

zesendertig

transmitter

zender

to sail

zeilen

to say

zeggen

They won’t get far.

Ze zullen niet ver komen.

They’re going to give me an estimate.

Ze zullen me een schatting geven.

They’ve got lost.

Ze zijn verdwaald geraakt.

They are responsible for the operation of the farm.

Ze zijn verantwoordelijk voor de uitbating van de boerderij.

They plan to come around four o’clock.

Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.

They are not so good at their job.

Ze zijn niet zo goed in hun werk.

They’re identical.

Ze zijn identiek.

They are all here.

Ze zijn allemaal hier.

They were arrested for breach of professional secrecy.

Ze zijn aangehouden wegens schending van het beroepsgeheim.

they watch quizzes on the telly

ze zien de televisiequiz

they see

ze zien

They tell me that you’re absent-minded.

Ze zeggen me dat je verstrooid bent.

They wanted me.

Ze wilden me.

They were treated with respect.

Ze werden respectvol bejegend.

They refuse to take a detour because it’s shorter.

Ze weigeren een omweg te nemen omdat het korter is.

They were mine.

Ze waren van mij.

They had gone out.

Ze waren uitgegaan.

They were tired after all the dragging of luggage.

Ze waren moe na al het gezeul met de bagage.

They already got married.

Ze waren al getrouwd.

They were sleeping.

Ze waren aan het slapen.

They were playing baseball in the park.

Ze waren aan het honkballen in het park.

They warned us about the dangers of drowning.

Ze waarschuwden ons voor de gevaren van verdrinking.

They were at each other’s throats.

Ze vlogen elkaar naar de keel.

They don’t like me.

Ze vinden me niet leuk.

They sell furniture.

Ze verkopen meubels.

They noticed fewer fractures and head injuries.

Ze stelden minder breuken en hoofdletsels vast.