Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
The target was missed.

Het mikpunt werd gemist.
the tattoo

de tatoeage
the tax

de belasting
the tax

de accijns
the tax return

de belastingaangifte
the taxes

de belastingen
the taxi

de taxi
The taxi guy wanted to rip me off.

De taxichauffeur wilde me oplichten.
the tea

de thee
the teacher

de leraar
the teacher (female)

de lerares
the teacher

de leerkracht
The teacher gave us a new assignment for math.

De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.
The teacher lets students use a calculator on the exam.

De leerkracht liet de studenten een rekenmachine gebruiken op het examen.
The teacher was angry.

De leraar was toornig.
The teacher will encourage the students to ask questions.

De leraar zal de leerlingen aanmoedigen om vragen te stellen.
the teachers

de leraren
the teachers; instructors

de leerkrachten
the team

het team
The team from Website Development consists of enthusiastic people with a lot of experience in their field and a solid education.

Het team van Website Development bestaat uit enthousiaste mensen met veel ervaring in hun vakgebied en een gedegen opleiding.
the team spirit

de teamgeest
the teams

de ploegen
the technician

de technieker
the technique

de techniek
the technology

de technologie
the teenager

de tiener
The teenager finally succumbed in hospital to his severe injuries.

De tiener bezweek uiteindelijk in het ziekenhuis aan zijn zware verwondingen.
the teeth

de tanden
the telephone

de telefoon
the telephone number

het telefoonnummer
the telescope

de telescoop
the television

de televisie
the temperature

de temperatuur
the tempers

de gemoederen
the temptation

de verleiding
the tendon

de pees