English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English Sort descending	Dutch	Learn
the opportunity; chance	de kans	Learn
the opposite	het tegenovergestelde	Learn
The opposite is also true.	Het tegenovergestelde is ook waar.	Learn
the optimist	de optimist	Learn
the options are limited	de mogelijkheden zijn beperkt	Learn
the orally dissolving tablet	de smelttablet	Learn
the orange	de sinaasappel	Learn
the orange juice	het sinaasappelsap	Learn
the orange peel	de sinaasappelschil	Learn
the orchestra	het orkest	Learn
the order	het bevel	Learn
the order	de bestelling	Learn
the organ	het orgaan	Learn
The organ is supported by red marble columns and embellished with countless decorations.	Het orgel rust op rood marmeren zuilen en is verfraaid met talrijke versieringen.	Learn
the organisation	de organisatie	Learn
the organizations	de organisaties	Learn
the origin	de oorsprong	Learn
the original focus	de oorspronkelijke focus	Learn
the orphanage	het weeshuis	Learn
the ostrich	de struisvogel	Learn
the ovaries	de eierstokken	Learn
the oven	de oven	Learn
the overcrowded prisons	de overbevolkte gevangenissen	Learn
the oversupply	het overaanbod	Learn
the overview	het overzicht	Learn
The owl is a bird of prey.	De uil is een roofvogel.	Learn
the owls	de uilen	Learn
the owner	de eigenaar
The oxen graze in the green pasture.	De ossen grazen in het groene weiland.	Learn
the pages	de pagina’s	Learn
the pain	de pijn	Learn
the pain reliever	de pijnstiller	Learn
the paint	de verf	Learn
the paintbrush	het penseel	Learn
the painting	het schilderij	Learn
the pair; set	het stel	Learn