Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1362) B (625) C (999) D (690) E (436) F (570) G (334) H (829) I (1397) J (102) K (66) L (428) M (590) N (318) O (330) P (731) Q (29) R (438) S (1487) T (5937) U (126) V (115) W (861) Y (303) Z (13)
English Dutch Recording Learn
The art exhibition displayed solely modern paintings.

De kunsttentoonstelling toonde louter moderne schilderijen.
the article

het artikel
the article

het lidwoord
the ashtray

de asbak
the aspect

het aspect
the aspects

de aspecten
the ass

de kont
the assessment notice

het aanslagbiljet
the asset; the advantage

de troef
the assets; advantages

de troeven
the asshole

de hufter
the assignment

de opdracht
the assignments

de opdrachten
the assistant

de assistent
the association; the society

de vereniging
the associations

de verenigingen
the assumption

de veronderstelling
the athlete

de sporter
The athlete sticks to his first statement, that he mistakenly mistook Steenkamp for a burglar.

De sporter houdt vast aan zijn eerste verklaring, dat hij Steenkamp verkeerdelijk aanzag voor een inbreker.
the atmosphere

de sfeer
The atmosphere mostly consists of nitrogen and oxygen.

De atmosfeer bestaat hoofdzakelijk uit stikstof en zuurstof.
the attack

de aanslag
the attack

de aanval
The attack lasted for nearly three hours.

De aanval duurde bijna drie uur.
the attacker

de belager
the attacker

de aanvaller
the attacks

de aanslagen
the attempt

de poging
the attention

de aandacht
the attic; the loft

de zolder
the attitude

de houding
the aunt

de tante
the authorities

de instanties
The authorities concerned bounced the ball to each other.

De betrokken instanties kaatsten de bal naar elkaar door.
the authority

de bevoegdheid
the autumn

de herfst