Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
the allocation

de toewijzing
the toilet bowl

de toiletpot
the whirligig

de tol
The toll of the pandemic was heavy.

De tol van de pandemie was zwaar.
the toll

de tolheffing
the tomato

de tomaat
the tomatoes

de tomaten
the tongue

de tong
The tone was mocking and sarcastic.

De toon was spottend en sarcastisch.
the showroom

de toonzaal
the wrath

de toorn
the torches were blown out

de toortsen waren uitgewaaid
The top of Mt. Fuji was covered with snow.

De top van de Fuji was bedekt met sneeuw.
the total wage bill

de totale loonmassa
the coach

de touringcar
the ropes

de touwen
the wizard

de tovenaar
the wand

de toverstok
The training includes gymnastics, weights and running.

De training omvat gymnastiek, gewichten en hardlopen.
the treat

de traktatie
the bars

de tralies
the tram

de tram
the stairs

de trap
the banister

de trapleuning
the step

de trede
the train

de trein
The train is arriving soon.

De trein is in aantocht.
The train journey there took longer than expected due to delays.

De treinreis heen duurde langer dan verwacht vanwege vertragingen.
the trigger

de trekker
the migratory bird

de trekvogel
the sadness

de treurigheid
the liar

de treuzelaar
the stand

de tribune
the asset; the advantage

de troef
the flock

de troep
the assets; advantages

de troeven