Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
the spurs

de sporen
the sport

de sport
the athlete

de sporter
The athlete sticks to his first statement, that he mistakenly mistook Steenkamp for a burglar.

De sporter houdt vast aan zijn eerste verklaring, dat hij Steenkamp verkeerdelijk aanzag voor een inbreker.
the sports hall

de sporthal
the speech; language

de spraak
the spread

de spreiding
the dispersal

de spreiding
The spreading out can also be beneficial to the traffic congestion.

De spreiding kan ook gunstig zijn voor de fileproblematiek.
the spell; the saying

de spreuk
the sprout

de spruit
the sprinter

de spurter
the tail

de staart
the state

de staat
the citizen

de staatsburger
the town

de stad
the city

de stad
The city has an illustrious history.

De stad heeft een roemruchte geschiedenis.
The city is dirty.

De stad is vuil.
the staff

de staf
the intern

de stagiair
the samples

de stalen
the piles

de stapels
the states

de staten
The statistical analysis revealed some interesting deviations in the results.

De statistische analyse onthulde enkele interessante afwijkingen in de resultaten.
the cities

de steden
the stabbing

de steekpartij
the stone

de steen
the coal

de steenkool
the coal-fired power stations

de steenkoolcentrales
the scaffolding

de stelling
the vote

de stem
the voice

de stem
the ballot box

de stembus
the voices

de stemmen
the stones

de stenen