English-Dutch Dictionary - P

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (566) G (334) H (817) I (1378) J (102) K (66) L (425) M (586) N (315) O (329) P (725) Q (29) R (433) S (1477) T (5913) U (123) V (115) W (855) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
people	mensen	Learn
People who go to bed early and get up early live a long time.	Mensen die vroeg naar bed gaan en vroeg opstaan, leven lang.	Learn
People commemorate deceased loved ones	Mensen herdenken overleden dierbaren	Learn
People can’t live without water.	Mensen kunnen niet leven zonder water.	Learn
people with an underlying condition	mensen met een onderliggende aandoening	Learn
People stood on the crooked tables and shapeless armchairs.	Mensen stonden op de scheve tafeltjes en vormeloze fauteuils.	Learn
perhaps	misschien	Learn
provided that	mits	Learn
painfully	moeizaam	Learn
possible	mogelijk	Learn
possible impending retaliatory attack	mogelijk naderende vergeldingsaanval	Learn
possibility	mogelijkheid	Learn
physics	natuurkunde	Learn
physics teacher	natuurkundeleraar	Learn
precise	nauwkeurige	Learn
Please have a seat here.	Neem alstublieft hier plaats.	Learn
put down (part 2)	neer
precipitation	neerslagsoort	Learn
put on	omdoet	Learn
plowed	omgeploegde	Learn
part	onderdeel	Learn
property (adjective)	onroerende	Learn
property tax	onroerende voorheffing	Learn
public	openbaar	Learn
public square	openbaar plein	Learn
public	openbare	Learn
public sex offense	openbare zedenschennis	Learn
picked up	opgeraapt	Learn
prepared; drawn up (past participle)	opgesteld	Learn
procession	optocht	Learn
passengers	opvarenden	Learn
parents	ouders	Learn
Parents should be able to choose home education for their children in every country.	Ouders moeten voor thuisonderwijs voor hun kinderen kunnen kiezen, in ieder land.	Learn
parenting	ouderschap	Learn
parental leave	ouderschapsverlof	Learn
people everywhere secretly met	overal mensen in het geheim bijeenkwamen	Learn