Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1453) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (355) H (898) I (1473) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (774) Q (29) R (464) S (1572) T (6270) U (136) V (118) W (920) X (4) Y (315) Z (14)
English Sort descending Dutch Recording Learn
he had to

hij moest

He hardly ever takes a shower.

Hij neemt vrijwel nooit een douche.

he has

hij heeft

He has a beard.

Hij heeft een baard.

He has a body piercing.

Hij heeft een piercing.

He has a creative capacity that is admirable.

Hij heeft een scheppend vermogen dat bewonderenswaardig is.

He has a dog.

Hij heeft een hond.

He has a foreign car.

Hij heeft een buitenlandse wagen.

He has a gun.

Hij heeft een pistool.

He has a hearty laugh.

Hij heeft een gulle lach.

He has a lot of authority.

Hij heeft veel gezag.

He has a lot of self confidence.

Hij heeft veel zelfvertrouwen.

He has big ears.

Hij heeft grote oren.

He has changed his address.

Hij heeft zijn adres gewijzigd.

He has dishonored the family.

Hij heeft de familie onteerd.

He has drool on his chin.

Hij heeft kwijl op zijn kin.

He has experience in the operation of various businesses.

Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.

He has just come back.

Hij is net teruggekomen.

He has just left.

Hij is net weggegaan.

He has long hair.

Hij heeft lang haar.

He has lost interest in politics.

Hij verloor de belangstelling voor politiek.

He has no respect for authority.

Hij heeft geen respect voor gezag.

He has not yet recovered consciousness.

Hij is nog niet bij bewustzijn gekomen.

He has pimples.

Hij heeft puisten.

He has repented and now lives as a father in an abbey.

Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.

He has two convictions.

Hij heeft twee veroordelingen.

He insisted.

Hij heeft aangedrongen.

He interrupted the speaker with frequent questions.

Hij onderbrak de spreker telkens met vragen.

he is

hij is

He is a big coward.

Hij is een grote lafaard.

He is a brave man.

Hij is een dappere man.

He is a fast runner.

Hij kan snel rennen.

He is a fool.

Hij is een dwaas.

He is a good writer.

Hij is een goede schrijver.

He is a mighty sorcerer.

Hij is een machtige tovenaar.

He is all alone abroad.

Hij zit moederziel alleen in het buitenland.