Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - H

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Recording Learn
his glasses

zijn bril
his own thumping footsteps

zijn eigen dreunende voetstappen
his misery

zijn ellende
his favourite colour

zijn favoriete kleur
his favorite color is blue

zijn favoriete kleur is blauw
his bottle green suit

zijn flesgroene pak
his beautiful head

zijn fraaie kop
His job requires a lot of responsibility.

Zijn functie vereist veel verantwoordelijkheid.
his frayed pillowcase

zijn gerafelde kussensloop
His face glowed with excitement.

Zijn gezicht glom van opwinding.
his shine

zijn glans
his handwriting got messier

zijn handschrift werd slordiger
His hair is starting to turn gray.

Zijn haren beginnen grijs te worden.
his harp

zijn harp
his whole army

zijn hele leger
his whole body froze

zijn hele lichaam verstarde
his four-poster bed

zijn hemelbed
his homely face

zijn hologige gezicht
his trunk

zijn hutkoffer
His ideas are becoming more unusual.

Zijn ideeën worden steeds ongewoner.
His Japanese is almost perfect.

Zijn Japans is vrijwel perfect.
his collar

zijn kraag
His witty remark made everyone laugh.

Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.
his age

zijn leeftijd
his scar

zijn litteken
His career evolved quickly.

Zijn loopbaan evolueerde snel.
his buddies

zijn maatjes
His overcoat is worn out.

Zijn mantel is versleten.
His opinion is worthless.

Zijn mening is waardeloos.
His miserable attempt failed.

Zijn miezerige poging faalde.
His mouth suddenly felt bone-dry.

Zijn mond voelde plotseling kurkdroog aan.
his name

zijn naam
his new school books

zijn nieuwe schoolboeken
his new sweater

zijn nieuwe trui
His unshakable faith in it is proverbial.

Zijn onwankelbaar vertrouwen daarin is spreekwoordelijk.
his old robe

zijn oude gewaad