Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - E

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1356) B (616) C (991) D (685) E (434) F (566) G (334) H (817) I (1378) J (102) K (66) L (425) M (586) N (315) O (329) P (725) Q (29) R (433) S (1477) T (5913) U (123) V (115) W (855) Y (302) Z (13)
English Dutch Sort descending Recording Learn
entirely

geheel

even

gelijkmatige

ease

gemak

easy

gemakkelijk

easier

gemakkelijker

enjoy

geniet

Enjoy your meal!

Geniet van je maaltijd!

Enjoy your summer.

Geniet van je zomer.

enough

genoeg

envoys

gezanten

eagerly

gretig

emerging countries

groeilanden

Emerging markets are tumbling down.

Groeilanden tuimelen naar beneden.

enforcement

handhaving

Everything went smoothly.

Het ging allemaal als een leien dakje.

every

ieder

Every child has the right to education.

Ieder kind heeft recht op onderwijs.

every country

ieder land

Every hour counts.

Ieder uur telt.

every (long form)

iedere

everybody; everyone

iedereen

Everybody stayed.

Iedereen bleef.

Everybody will be going.

Iedereen gaat.

Everyone smiled.

Iedereen glimlachte.

Everyone needs at least one close friend.

Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.

Everyone’s tired.

Iedereen is moe.

Everybody lies.

Iedereen liegt.

everyone was tense

iedereen was gespannen

everyone was moody and short-tempered

iedereen was humeurig en kortaangebonden

Everyone wants to pay as little as possible.

Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.

Everyone ran for cover.

Iedereen zocht dekking.

everyone’s

ieders

Engels I learned something today, thanks to you.

Ik heb iets geleerd vandaag, dankzij jou.

enormous

immens

eligible

in aanmerking

entrance

ingang