Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - E

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)
English Dutch Sort ascending Recording Learn
estimates

inschattings

estimate

inschatting

entered

ingetreden

engineer

ingenieur

entrances

ingangen

entrance

ingang

eligible

in aanmerking

enormous

immens

Engels I learned something today, thanks to you.

Ik heb iets geleerd vandaag, dankzij jou.

everyone’s

ieders

Everyone ran for cover.

Iedereen zocht dekking.

Everyone saw that I was embarrassed.

Iedereen zag dat ik voor schut stond.

Everyone wants to pay as little as possible.

Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.

everyone was moody and short-tempered

iedereen was humeurig en kortaangebonden

everyone was tense

iedereen was gespannen

Everybody lies.

Iedereen liegt.

Everyone’s tired.

Iedereen is moe.

Everyone needs at least one close friend.

Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.

Everyone smiled.

Iedereen glimlachte.

Everybody will be going.

Iedereen gaat.

Everybody stayed.

Iedereen bleef.

everybody; everyone

iedereen

every (long form)

iedere

Every hour counts.

Ieder uur telt.

every country

ieder land

Every child has the right to education.

Ieder kind heeft recht op onderwijs.

every

ieder

Everything went smoothly.

Het ging allemaal als een leien dakje.

enforcement

handhaving

Emerging markets are tumbling down.

Groeilanden tuimelen naar beneden.

emerging countries

groeilanden

eagerly

gretig

envoys

gezanten

enough

genoeg

Enjoy your summer.

Geniet van je zomer.

Enjoy your meal!

Geniet van je maaltijd!