Hij ontving een vergoeding.
Hij reageerde op de kritiek met een minzaam glimlachje.
hij wreef over zijn kin
hij zei dat ik niet mijn verantwoordelijkheid nam
Hij zaagde houtblokken voor de open haard.
Hij jaagde haar de stuipen op het lijf.
Hij leek buitenlands beleid te begrijpen.
Hij verkoopt allerlei producten.
Hij schuifelde naar de deur en keek voorzichtig naar buiten.
Hij zocht beschutting tegen de regen.
Hij heeft een gat in zijn hand.
Hij sprak spottend over haar prestaties.
Hij begon een tulband te dragen.
Hij roerde de thee goed.
Vorig seizoen is hij gestopt met honkballen.
Hij studeert wiskunde.
Hij nam een krijtje en schreef op het bord.
Hij profiteerde van mijn onwetendheid en bedroog me.
Hij probeerde de bal te treffen.
Hij trachtte op te staan.