Understand spoken Dutch

Audio - Google text-to-speech

Recording English Sort descending Dutch Learn
He made a statue from wax.

Hij maakte een beeld van was.

He made it public.

Hij hing het aan de grote klok.

He melted the wax for the statue.

Hij heeft de was gesmolten voor het beeld.

He muddled his sentences.

Hij verhaspelde zijn zinnen.

He must be aware of the danger.

Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.

He needs to tow the car away.

Hij moet de auto wegslepen.

He never watches television.

Hij kijkt nooit televisie.

He offered assistance to the crippled old woman.

Hij bood hulp aan de kreupele oude vrouw.

He often attributes his failures to bad luck.

Hij schrijft zijn mislukkingen vaak toe aan pech.

He opened the door.

Hij deed de deur open.

He ordered a beer.

Hij heeft een bier besteld.

He ordered me to stand up.

Hij gaf me het bevel om op te staan.

He played Hamlet on stage.

Hij speelde Hamlet op het toneel.

He plays the trombone.

Hij speelt trombone.

He points out the error in the report.

Hij duidt de fout in het verslag aan.

He points to the north.

Hij duidt naar het noorden.

He quickly adjusted to the new situation.

Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.

He rather wants to sleep than study.

Hij wil veeleer slapen dan studeren.

He realized uneasily that everyone was staring at him.

Hij besefte onbehaaglijk dat iedereen hem aanstaarde.

He received an award for his achievements.

Hij ontving een toekenning voor zijn prestaties.