“Zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene; dat is mislukt; ik zou wel willen, dat je dat eens wat anders kon maken.”
“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
“Wel zo, hoe gaat het?” vroeg een oude eend, die haar eens een bezoek kwam brengen.
“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
“Wat ben jij er voor één?” vroegen zij, en het eendje wendde zich naar alle kanten en groette zo goed het kon.
“Vlug wat, vlug!” zeide zij.
“Verschrikkelijk slecht!” zei de prinses.
“Roodkapje” is een sprookje en de naam van de hoofdpersoon in het verhaal.
“Piep, piep!” zei het jong en kroop er uit.
“Piefpafpoef!” klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op.
“Piefpafpoef!” klonk het juist, en de beide wilde genten vielen dood in het riet neer, en het water werd bloedrood gekleurd.
“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
“Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.
“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”
“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt?”
“Nee ik heb ze nog niet allemaal; het grootste ei ligt daar nog; hoe lang zal het nog wel duren, eer dat uitkomt? Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
“Laat mij het ei, dat niet wil opengaan, eens zien!” zei de oude eend.
“Kwak, kwak!” zeide zij, en het ene eendje na het andere plofte er nu ook in; het water spatte hun om de kop, en zij doken even onder, maar kwamen al spoedig weer boven en zwommen uitmuntend.