Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1457) B (646) C (1064) D (732) E (464) F (599) G (356) H (898) I (1474) J (111) K (71) L (449) M (626) N (334) O (349) P (775) Q (29) R (465) S (1572) T (6278) U (137) V (119) W (923) X (4) Y (314) Z (14)
English Dutch Recording Learn
way

gang

ways

manieren

we (emphatic)

wij

we

we

We all thought Tom was having a heart attack.

We dachten allemaal dat Tom een hartaanval kreeg.

we also had a house-elf to iron the laundry

wij hadden ook een huis-elf hadden, om de was te strijken

we are

wij zijn

We are also going to cry.

Wij gaan ook wenen.

we are approaching the end of our leave

naderen we het einde van ons verlof

We are by far the largest party in the country.

Wij zijn met vlag en wimpel de grootste partij van het land.

We are currently looking for an enthusiastic, driven project manager to strengthen our Content & Online Solutions department in Mechelen

Momenteel kijken wij uit naar een enthousiaste, gedreven projectmanager om onze afdeling Content & Online Solutions in Mechelen te versterken

We are finally free.

We zijn eindelijk vrij.

We are going to die.

We gaan sterven.

we are honest

we zijn eerlijk

We are lost.

We zijn verdwaald.

We are not made of sugar.

We zijn niet van suiker gemaakt.

we are not stupid

wij zijn heus niet stom

We are prisoners in our own country.

We zijn gevangenen in ons eigen land.

We are thinking of buying some new furniture.

We overwegen nieuwe meubels te kopen.

We are under his command.

We staan onder zijn bevel.

we are wise

we zijn verstandig

We ate apples.

We aten appels.

We ate sandwiches for breakfast.

We aten sandwichen als ontbijt.

We build houses.

Wij bouwen huizen.

We can all benefit from his experience.

We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.

We can change.

We kunnen veranderen.

We can go shopping later.

We kunnen later gaan winkelen.

We can see many stars tonight.

We kunnen veel sterren zien deze nacht.

We can’t fail again.

We kunnen niet weer falen.

We can’t find Tom.

We kunnen Tom niet vinden.

We can’t lose him.

We mogen hem niet kwijtraken.

We concede your right to this property.

We erkennen je recht op dit eigendom.

We couldn’t be more excited.

We konden niet meer opgetogen zijn.

We did everything together.

We deden alles samen.

We didn’t do anything wrong.

We hebben niets verkeerd gedaan.

We didn’t find anything to eat.

We hebben niets gevonden om te eten.